Laatst was ik weer eens in mijn favoriete antiekwinkel, waar ik stuitte op een geïllustreerde editie van De gedichten van De Schoolmeester uit 1875. Deze naam kwam mij vagelijk bekend voor van mijn literatuurlessen op de middelbare school. En aangezien het poëzie uit de 19e eeuw betreft, leek het me leuk idee om het boekje mee naar huis te nemen en te bestuderen. De versjes van De Schoolmeester zijn best aardig te noemen. Maar om maar meteen met de deur in huis te vallen: De dichter zelf vind ik eigenlijk een wat onsympathieke man.
De schoolmeester is het pseudoniem van Gerrit van de Linde. Hij leefde van 1808 tot 1858 en had een bijzondere levenswandel. Hij had het talent zich danig in de nesten te werken: Eerst maakte hij als verloofde theologiestudent een ánder meisje zwanger, en daarna deed hij er nog een schepje bovenop en begon een affaire met de vrouw van een van zijn professoren. Dit beviel de preutse victoriaanse samenleving niet, en de betroffen professor natuurlijk nog veel minder. Er zat voor Van de Linde niets anders op dan in 1834 uit te wijken naar Engeland.
Zijn eerste tijd in Engeland is er een van armoede. Zonder vrienden, geld en kennis van de Engelse taal is het voor hem lastig om zijn draai te vinden. De enige vriend die hij in Nederland nog heeft, is Jacob van Lennep.
Uit de briefwisseling van de twee blijkt dat Van de Linde geen mogelijkheid onbenut laat om te klagen over zijn oh-zo-zware-leven. Enige zelfreflectie of schuldbewustzijn zit er niet in: Hij lijkt trots op de affaire met de professorsvrouw en het feit dat hij bij haar een kind (een ‘koekoeksjong’) heeft verwekt. Dat dit extra rot is voor de professor, omdat zijn huwelijk altijd kinderloos is gebleven, lijkt hem niet te deren.
Blijkbaar vindt hij bij anderen toch nog sympathie, want in 1835 lukt het hem om met geld van derden een kostschool in Londen te kopen. Deze kostschool wordt een groot succes. En warempel: Hij weet zich op te werken tot in de hogere middenklasse.
Ik denk Van de Linde hij sociaal heel handig moet zijn geweest, en een vlotte babbelaar. Hij sluit zich aan bij de Anglicaanse kerk en noemt zich dominee. Ook kleedt hij zich als dominee. Dat hij zijn studie theologie nooit heeft afgemaakt en dus feitelijk geen dominee is, zal hij er niet bij verteld hebben. Ook doet hij zich beter voor dan hij is, door de chiquer klinkende Franse achternaam van zijn vrouw achter de zijne te plakken.
Gelukkig voor hem trapt zijn respectabele kennissenkring in al zijn gladde praatjes. Laten we eerlijk zijn: In de hoog-victoriaanse tijd kon je jezelf maatschappelijk volledig onmogelijk maken met een reputatie zoals hij die in Nederland had. Ik moet denken aan George Wickham uit Pride and Prejudice. Van de Linde mag denk ik blij zijn dat er in die tijd nog geen internet en sociale media bestonden.
Begrijp me niet verkeerd, ik vind dat iedereen een tweede kans verdient. De victoriaanse moraal kan op sommige mensen best gedrukt hebben, en je hoeft niet je hele leven door jeugdzondes achtervolgd te worden. Maar: Ook in latere brieven klaagt Van de Linde veel, en zoekt hij zelden oorzaak of verantwoordelijkheid voor vervelende zaken bij zichzelf. Op een gegeven moment vond ik dat eerlijk gezegd wat vermoeiend om te lezen.
Rond 1850 stelt Jacob van Lennep aan Van de Linde voor om een aantal gedichten van hem in Nederland te publiceren. Dit vindt de dichter goed, maar wel graag onder een pseudoniem. Ik denk dat hij zich goed besefte dat zijn vernieuwende, brutale, en soms wat platte gedichten niet goed zouden vallen bij zijn Engelse vrienden. Daarnaast zat men in Nederland misschien niet te wachten op de schrijfsels van hun landgenoot in ballingschap. Vanwege zijn beroep in Engeland koos hij voor het pseudoniem ‘De Schoolmeester ’. Lekker veilig, stichtelijk en in een grappig contrast met zijn kritische gedichten.
Gedichten over de victoriaanse maatschappij
Nu heb ik nog niet zoveel over zijn poëzie gezegd. Uit de bundel is er één gedicht dat mij het meest aansprak en waarover ik jullie graag wil vertellen. Het heet “De boterham en de goudzoeker – een verhaal in den geest des tijds”. Het gedicht levert grappige kritiek op de victoriaanse maatschappij.
Het gaat over een jongen die als oudste geboren wordt in een groot gezin. Zijn vader sputtert heftig tegen bij het groeien van zijn kinderschaar, want de boterhammen zijn zo duur! Dat hij zelf verantwoordelijk is voor het aantal kinderen, lijkt hij te vergeten. Van schrik is hij ook de tel kwijt, en zo heeft het gezin al snel 11 monden te voeden (ook al zijn het er maar 5).
“Wat doe ik hier met zoôn vijfde kind?”
“-’t Heeft nu reeds van ’t zuigen een stuk in zijn kraag –
“Zoo’n jeugdige haai met zijn volle maag,
“Zoo’n zuigend zoogdier, zoo’n lik-in-de-pan,
“Zoo’n etende tering, wat maak ik ervan?
“Zoo’n vijfde kwaêjongen, wat heb ik er an?”
De oudste zoon wordt weggestuurd om de kosten te drukken. En zo heeft de jongen maar één doel: een rijke bruid trouwen. Een aantal keer dient zich een verloofde aan, maar als die te weinig geld blijkt te hebben, is ze net zo snel weer de laan uit geschopt.
Want: “die bruid
“Heeft geen duit.”
Riep eens op een wand’ling een schoenpoetser uit,
En die maar klonk me in de ooren als dondergeluid, –
– En gebluscht was op eenmaal mijn liefdevuur;
’t Was basta hiermeê en mijn vrijen was uit [..].
Uiteindelijk vindt hij een geschikte rijke bruid. Deze neemt hij vol trots mee naar huis om aan zijn vader voor te stellen. Met een rijke echtgenote hoeven ze zich nooit meer zorgen te maken om de kosten van boterhammen! Helaas treft hij zijn vader bedroefd aan. Vader zegt:
“Maar zie, in mijn huis is thands overvloed;
En ‘k behoef my niet langer te kwellen om brood;
Want de kinders zijn weg en je moeder is dood.”
Zo levert De Schoolmeester met dit droevige gedicht kritiek op de victoriaanse maatschappij: aan de ene kant op armoede en grote gezinnen. Aan de andere kant op gierigheid en het trouwen om geld. Beide zaken zal hij tijdens zijn leven in Engeland vaak genoeg gezien hebben.
Ondanks het feit dat ik De Schoolmeester als persoon niet zo sympathiek vind, vind ik het daarom wel leuk om zijn gedichten te lezen. Ze zijn geschreven in de tijd dat koningin Victoria een jonge moeder was en de victoriaanse moraal van burgerlijke huiselijkheid zijn vorm vond. Om deze ontwikkeling vanuit een insider-perspectief te kunnen bekijken, vind ik ontzettend interessant!
Heb je zelf wel eens wat gelezen van De Schoolmeester? Of ben je dat van plan? Ik ben benieuwd wat jullie van hem en zijn gedichten vinden! Laat het hieronder weten.
It’s time for tea. Assam met melk.
Voor het schrijven van dit blog heb ik gebruik gemaakt van onderstaande bronnen. Citaten komen uit bron 2, de laatste drie afbeeldingen uit bron 1.
- De gedichten van den Schoolmeester. Uitgegeven door Mr. J. van Lennep. Amsterdam, Gebroeders Kraay, 1875. door Anth. de Vries. Linnen band, 22 cm, 324 pp. Ills.: 300 illustraties.
- De gedichten van Den Schoolmeester. Uitgegeven door J. van Lennep: met 300 ill. van A. de Vries. Ingeleid door T. van Deel en M. Mathijsen. 3e verb. dr. fac. herdr. Den Haag 1979.
- De gedichten van de Schoolmeester. Met toelichting van M. Mathijsen. Amsterdam 2001.